L

Langendoen Jacomijntje Aaltje | 1900 - 1924

L
Langendoen Jacomijntje Aaltje | 1900 - 1924
     
    Grafnummer: C82A
     
Jacomijntje Aaltje Langendoen * Rockanje 19-11-1900 Rotterdam 29-04-1924 | 23
     
Dochter van Roeland Langendoen* en Willemina Jongejan.    

Adres bij geboorte:   huis A169.
Adres bij overlijden:  huis A265.
Beroep:  ziekenverpleegster (1924).
   

Ongehuwd.
 
Notities:
Grafsteen.

Bericht uit de Nieuwe Brielsche Courant van 3 mei 1924

 Rockanje, 3 Mei,  Scheiden, onverbidd’lijk scheiden van zijn zielsvriend of vriendin….heeft voor het fijngevoelig harte zulk een diepen, wreeden zin.

 Is het niet of een zaag de zielen lief vereend door zachten band…. onmeedoogend daar vaneen rijt, met koelbloedig wreed verstand.

De begrafenis hedenmiddag van Mej. M. A. Langendoen – de leerlinge-verpleegster aan het ziekenhuis Coolsingel te Rotterdam – was te midden van killen regen en wind zoo diep weemoedig. Evenals in het ,, Haantje van den toren’’ kan ook van haar gezegd worden: ,,De kiem der wreede kwaal, die langzaam moordt als ’t sluipend gif en wis als grievend staal…. schoot wort’len in haar jonge borst…. een blijde lentegaard….en de arme kunst zocht weer naar het kruid, dat nergens wast op aard. Zij leed met lieve lijdzaamheid; ook waar van week tot week trots korte vleugjes van herstel…. haar teedre kracht bezweek enz.

 Vanaf haar jeugd vervuld van de gedachte zich te willen wijden aan de grootsche taak der ziekenverpleging en daarin eenmaal werkzaam te zijn met heel haar hart werd nobele Mijntje Aaltje Langendoen zelf een ernstige patiënte en viel na langdurig voorbeeldig lijden zelf ten prooi dier vreeselijke kwaal.

 En Zaterdagmiddag ongeveer 12 uur kwam daar – van uit Rotterdam – aan de stille hoeve van vader Langendoen Mijntjes stoffelijk overschot per statige lijkauto; de kist onder bloemen bedolven o.a. een prachtkrans van aronskelken en orchidëen namens alle zusters van ’t ziekenhuis; een krans van haar klasse-zuster, een krans van vader en zusters en broeders met een laatsten groet; een bloemstuk van de familie Witkop en de dames Gimbergh en Kolpa.

 Na gevoelvolle woorden door ds. Witkop te midden van familie en vrienden over Mijntjes teeder gemoed, haar groote zelfopoffering, haar voorbeeldig lijden… en ook woorden van troost tot vader en familie naar aanleiding van het bekende ,,Wat God doet dat is welgedaan!’’ zette te ruim half een de droeve stoet zich in beweging, gevolg door een zevental familievolgrijtuigen en sluitende met den auto, waarin waren gezeten dr. Burgerhout, de Directeur v/h Ziekenhuis, mevr. Meijer, de Directrice, de Hoofdverpleegster, de zuster die Mijntje altijd heeft verpleegd en nog 2 collega’s…. deze allen gekomen uit hoogachting, waardeering en liefde voor de beminde doode, en om haar een laatsten groet te brengen.

 En zoo naderde onder wind en regen en onder het droevig bim-bam van Rockanjes klokketoren de stoet den doodenakker, waar niettegenstaande het ongunstige weer vele belangstellenden waren toegesneld.

 Toen de kist in de groeve neergelaten was en de kransen waren gelegd op het op grafkleed over de baar, brak – als een profetie van: ,,Leven. duurzaam leven kiemt op den akker van de dood’’ uit het bekende – ,,Op het kerkhof” – de zon door het wolkenfloers; blonk het haantje van de toren even in de blauwe luchten wees naar het zoele Zuiden heen’’…. en bedankte de heer B. Jongejan namens de familie Langendoen voor de eer aan de lieve doode bewezen; in ’t bizonder den Directeur, de Directrice en overige Zusters voor den grooten luister door hunne vriendelijke tegenwoordigheid bijgezet aan Mijntjes begrafenis, wat door de familie zeer werd gewaardeerd. Wij willen eindigen met deze woorden:  Zij sluim’ren niet in grafkuil vuns en kil, die w’onze dooden wanen en beweenen. Wat op de baar gaat plechtig grafwaars henen…. is niet de doode…. slechts zijn aardsch schil. Die grove schil diende den geest tot kluis; was in dit aardsche bestaan zijn werktuig tevens tot aanbrak daar de dag des nieuwen levens en dood slaakte den band met het wrakke huis. In reiner sfeer gaat voort dan ’t geestes leven, van wat op aarde zorgen baarde ontheven…. was hier door godsdienstzin en naastenliefde ’t leven schoon. Maar was het leven hier slechts grof en zinlijk; slechts koude zelfzucht…. trots…. onbeminlijk…. geen vreugd wacht nog de ziel in nieuwe woon’’. En waar nu Mijntjes leven was zelfverloochening, reinheid, beminnelijkheid….; daar kan men gerust zijn. Is dat voor de familie geen heerlijke troost !


Pagina terug
E A F B G G C D