Archief

2014 Wel verloren, niet vergeten. Taal en tekst op de grafstenen van Maria Rust

Archief
2014 Wel verloren, niet vergeten. Taal en tekst op de grafstenen van Maria Rust

Artikel verschenen in verkorte versie in Struinen 2014 (28), nr. 2, pp.  28-39.

Korrie Korevaart
 
Er valt veel te verhalen over de oude begraafplaats aan de Zeeweg in Rockanje, Maria Rust. Ruim 4000 mensen – schatten we – vonden er sinds 1828 een laatste rustplaats. In principe ging het om alle dorpsbewoners, omdat het een algemene begraafplaats was. Nu staan er nog slechts 370 grafstenen: talloze graven zijn geruimd, houten graftekens zijn verdwenen (op twee na), en ook de metalen graftrommels behoren tot het verleden. Wat de bezoekers nog aan stenen zien, dateert grotendeels uit de periode 1900-1950. Graven uit de negentiende eeuw zijn op de vingers van een paar handen te tellen. Vanaf 1950 worden de Rockanjenaren begraven op de Nieuwe Begraafplaats aan de Dirk van Voornelaan en vinden er op Maria Rust alleen nog bijzettingen plaats, in al bestaande graven.

Wat zeggen die stenen ons nu nog? In de meest letterlijke zin: wat valt er te lezen? Dat is één vraag. Een andere vraag is wat mensen er in het verleden bij voelden en dachten, want ging het om werkelijkheid, schijn, idealen of om nog iets anders?

   
                                                       ‘Wel verloren maar niet vergeten’op kindergraf 331. 

Grafstenen vertellen
Mensen kiezen vorm en materiaal van een grafmonument, of zij dat nu zelf doen of hun nabestaanden. Dat geldt ook voor de teksten op de stenen. En ook al zijn er maar 370 overgebleven en kunnen we geen uitspraken doen over alle grafmonumenten die er sinds 1828 zijn neergezet, toch blijft het interessant om te bekijken wat de teksten op de bewaarde stenen ons nog vertellen over relaties, geloof en opvattingen van de mensen die er zijn begraven. Welke stenen er over zijn, is door het toeval bepaald. Natuurlijk moet er om te beginnen een steen zijn geplaatst (mede een kwestie van geld), maar of de nabestaanden de grafrechten wilden verlengen, of zij het graf wilden onderhouden of aan verval overlieten, waren onzekere factoren. Voor zover we echter bepaalde tendensen in de teksten aan kunnen wijzen, is de kans groot dat die wellicht toch in het algemeen iets zeggen over de praktijk van begraven en begraven worden in het dorp in de afgelopen eeuw.

De grafstenen die het minst prijsgeven, zijn die stenen die alleen de (familie)namen van de overledenen dragen. Dat zijn er maar weinig – meestal worden daar in elk geval nog de geboorte- en overlijdensdatum bij genoemd. Voorbeelden van zulke minimale grafteksten zijn te vinden op graf 165 (zelfs zonder data) en 249. De aanduiding ‘Familiegraf’ / ‘Familie’ met de familienaam vinden de nabestaanden soms al voldoende: zie graf 18, 142, 251-253. Op het familiegraf D. Klok ligt er voor Elisabeth Maria Klok (1912-1917) een aparte marmeren gedenkplaat bij, vóór de staande steen (graf 4).

Een enkele keer wordt ‘ontslapen’ gebruikt in plaats van ‘overleden’, zie graf 134, 274, 296 en 335. Uitzonderlijk is de Latijnse aanduiding ‘Ob.’ (Obiit = ‘hij/zij is overleden’), op de drie zerken op graf 1, van de familie Vlielander Hein. Opvallend is het gebruik van de geboorte- en overlijdenstekens * en †, slechts te vinden op graf 372, op een steen uit 2003.

De geboorteplaats en de plaats van overlijden worden in de regel niet vermeld: vanzelfsprekend, want dat is Rockanje – zoals we uit het bevolkingsregister weten. Is de persoon ergens anders geboren en/of overleden, dan staan plaats van geboorte en overlijden wel op de steen. Dat valt op bij de leden van de families Van der Linde (graf 10-11) en Vlielander Hein (graf 34-35), die een familiegraf op Maria Rust hebben. Soms werden ze elders geboren, of ze verhuisden bij leven en overleden buiten Rockanje, maar vonden hier wel hun laatste rustplaats.

Het overgrote deel van de grafmonumenten heeft een graftekst die begint met: ‘Hier rust / Hier rusten’. Meer direct klinkt ‘Hier ligt/is begraven’. Op graf 236 staat: ‘Hier hebben wij begraven’, in de actieve vorm van de eerste persoon. De zin is van de nabestaanden die de overledene daar hebben begraven. Om te benadrukken dat de fysieke dood niet alles bepaalt, wordt een enkele keer genoemd dat hier (slechts) het ‘stoffelijk omhulsel’ of ‘het stof’ van de overledene ligt (zie graven 81A, 81 V, 243 en 274). Deze rustplaats is ook slechts tijdelijk, tot de dag van de wederopstanding: ‘Hier rusten onze ouders tot de jongste dag…’ (zie graf 135).

Het merendeel van de graven laat iets zien van de familierelaties met de nabestaanden. Bijna altijd gaat het om echtgenoten, kinderen, klein- en of achterkleinkinderen die de overledenen herdenken op hun grafsteen. De tekst die we vaak tegenkomen, die veel familieleden omvat en die de meest complete formulering voor de overleden man en vrouw lijkt, is: ‘Hier rust onze innig geliefde moeder, behuwd-, groot- en overgrootmoeder’ / ‘Hier rust onze innig geliefde vader, behuwd-, groot- en overgrootvader’.
 
   
                                                                            Moeders graf (graf 370).

Het gaat meestal om ouders en grootouders, die pas later in de eeuw ‘opa’ of ‘oma’ worden genoemd (zie o.a. graf 77, 84, 91V, 222, 245, 290, 344, 351, 359, 365, 371, 378 en 381). Het perspectief verandert – logisch: overlijdt er in 1944 nog een ‘man en vader’, zijn vrouw is in 1978 ‘moeder en oma’ (zie graf 266). Adrianus Kruik is in 1944 een grootvader, zijn vrouw overlijdt in 1996 en wordt ‘oma’ genoemd (graf 245). De eerste ‘papa’ komen we al op de steen uit 1945 tegen (zie graf 322) van Cornelis Vijfvinkel, die om het leven kwam door een ongeluk met een granaat en kort daarvoor vader was geworden.

Bij uitzondering zijn het de neven en nichten die hun oom en tante begraven, of de schoonfamilie die afscheid neemt van ‘onze beste zwager’ (graf G11, 28A en 75A), en de pleegkinderen die hun pleegouders begraven hebben (graf 125). Vrienden komen zelden aan het woord, maar op een toegevoegde marmeren plaat op de grafsteen van Samuel Pieter Visser (graf 27V) lezen we: ‘Ter gedachtenis aan onze vriend Piet’. De familie De Roode ‘ondertekent’ deze zin op de plaat. Dit soort ‘ondertekeningen’ van nabestaanden komen we meer tegen, zie ‘Fam. T. de Goede’ (graf Ei), ‘De familie’ (oorspronkelijk op graf G1), echtgenoot ‘J. Haitsma’ (graf 236), ‘Riet en Jopie’ (de kinderen van Kornelis Noordermeer, graf 334), ‘Fam. C. Voogt’ (graf 320), en ‘Laatste groet / B.S. Rockanje’ (graf 322: de leden van de Binnenlandse Strijdkrachten namen afscheid van een kameraad).


De overledenen
Uitgangspunt is dat echtparen in hetzelfde graf terechtkomen. Soms is een van de twee uiteindelijk toch op de Nieuwe Begraafplaats begraven, maar overwegend komen we graven tegen met twee personen, van wie de vrouw doorgaans twee achternamen meekrijgt: die van haar man en haar meisjesnaam. Veel minder vaak worden getrouwde vrouwen alleen met hun meisjesnaam genoemd. Soms wordt expliciet vermeld wie van wie de echtgenoot/echtgenote, de weduwe/weduwnaar is (graf 56-57: echtgenoot van Pauline W.C. Herfkens; graf 134: weduwe van dr. P. Hulsman, arts; zie ook graf 136, 154 en 265).

Mannen zijn in de regel vader, vrouwen moeder. Twee keer treffen we een ‘Moedersgraf’ en een ‘Vadersgraf’ aan (zie graf 268, 370, G10 en 347). Onder de overleden vrouwen valt een iets explicietere beschrijving op als deze: ‘Hier rust mijn geliefde echtgenoote en der kinderen zorgzame moeder.’ (Zie graf 38, 49A en 336.)

Twee keer krijgen overleden mannen ‘de heer’ voor hun naam, zie graf 93V en 187 (met een foutje: ‘den heer Boudewijn Langendoen’ in plaats van ‘de heer’). Dat zijn uitzonderingen, want bijna altijd worden gewoon voor- en achternaam gebruikt.

Ongetwijfeld heeft men de steen er vaak pas neergezet na de dood van de laatste van de twee echtelieden, zoals bij graf 167 (overleden resp. op 9 oktober 1938 en 23 oktober 1939), waar de steenhouwer meteen ‘het echtpaar’ in het marmer kon beitelen. Of kwam er misschien een nieuwe, tweede steen na het overlijden van de wederhelft: ‘Hier rusten onze lieve ouders’ (zie graf 69V: overleden in resp. 1953 en 1978; en graf 372, waar de echtgenoot pas vijftig jaar later overleed). Doorgaans werd er van het enkelvoud ‘rust’ gewoon meervoud gemaakt: ‘rusten’ door er twee letters bij te beitelen in een al aanwezig ‘blokje’ (graf 317). Soms werd er later een losse plaat op de grafsteen geschroefd waarop aan de naam van de eerste persoon die er al was begraven, een tweede werd toegevoegd, zie graf 274: op de grijze grafsteen van Pieter Tuk (met twee verwijzingen naar Bijbelteksten) wordt later de plaat gezet waarop zijn naam en die van zijn vrouw, Anna van Eijk, komen te staan – de twee verwijzingen zijn daarop weggelaten. Wellicht omdat dat goedkoper was, er niet voldoende plaats was op de oorspronkelijke steen of er, bij betonnen stenen, niet in het materiaal gebeiteld kon worden (zie graf 210 en 212). In het geval van graf 51 lijkt het eerder om een marmeren sierplaat te gaan en is de plaat er niet later op bevestigd om de oorspronkelijke tekst te corrigeren of bij te stellen, want op het onderliggende, hardstenen monument zijn geen letters te zien.

Men legde ook wel eens een aparte steen bij een al bestaand monument zie: graf 49 (de steen van de echtgenoot van Lena Tol ligt ervóór) en 85A (grafsteen van dochter vóór die van de moeder).
 
Eigenschappen, functies en beroepen
Wat de eigenschappen van de overledenen aangaat: ze zijn vaak ‘lief’ en ‘geliefd’, of het nu mannen, vrouwen of kinderen zijn. Het meest gebruikte bijvoeglijk naamwoord is ‘geliefde’. Ook ‘zorgzaam’ lezen we dikwijls, waarbij het ongetwijfeld waar is dat dit woord voor vrouwen iets anders inhoudt dan voor mannen: vrouwen zorgen zelf direct voor de leden van het gezin (eten koken, schoonmaken, wassen, etc.), terwijl mannen zorgen voor een inkomen waarmee ze de voorwaarde scheppen dat er voldoende (financiële) middelen voor het gezin zijn (zie Nijhof 2003). Ook wordt er gewoon ‘beste’ (zie graf. G11 en 214) gebruikt.

Overleden kinderen worden ‘lieveling’ genoemd (zie op de kindergraven Ea, Ec, Ed, Ee, Ej, Eg, 316 en 338).

Anders dan bij de informatieve feiten is het maar de vraag in hoeverre het hier de bedoeling is om de waarheid weer te geven. Waren die mensen werkelijk zo? En zo ja, wiens werkelijkheid is het? Die van de overledene, al dan niet geïdealiseerd, of die van de nabestaanden? De sociale normen voor de inhoud van grafteksten lijken sterk, want het zijn vooral formules: zo hoort het.

Bij mannen is op de grafsteen in een paar gevallen te lezen wat hun functie of beroep was. Op het graf van J.W. Hein (graf 34) staat: ‘Burgemeester van Rockanje, Nieuw-Helvoet en Nieuwenhoorn’. We komen ook een officier Marine Stoomvaart Dienst tegen (graf 27A) tegen, een gepensioneerde ingenieur Burgerlijke Openbare Werken (te Nederlands-Oost-Indië, graf 56-57), een (reserve) eerste luitenant bij de Landmacht (graf 121), een eerste officier op de grote vaart (graf 122) en een zeeloods (graf 312). Beroepen waar men trots op kon zijn.

Bepaald opvallend is de tekst op de grafsteen van nummer 134, het graf van Wim Beukelman, die vermeldt dat hij voorzitter was van jongelingsvereniging Obadja (van de Gereformeerde Kerk) in Tinte.

Met name bij de geallieerde soldaten (oorlogsgraven Gemenebest) is hun dood zo verbonden met hun activiteiten tijdens hun leven dat die de boventoon voeren op hun grafstenen: hun naam, geboorte- en sterfdatum worden genoemd met militaire rang, functie, nummer en onderdeel (voor zover bekend), vergezeld door een Latijns kruis (zie graven G1-13). De vijf onbekende militairen zijn ‘Known unto God’ (G3, 5, 7 (tweemaal) en 10), en enkele grafstenen hebben (onderaan) nog een extra tekst: ‘Beautiful memories cherished for ever’ (G2), ‘Beloved by all who knew him’ (G8), ‘Rest in peace’ (G9), ‘Herbert, only son of Joseph and Florence Badland, too deary loved to be forgotten’ (G12). Op de grafsteen van Tom Ransley Clegg (G6) staat een regel die lijkt op een regel uit het gedicht ‘Missing’ van Dylan Thomas (1914-1953): “Softly, Ye Winds over his dear Young head”’ naar ‘Lightly, thou wind, over his dear, dark head’ (G6). Leeftijden staan er zelden op de grafstenen op Maria Rust, maar de oorlogsgraven noemen ze, want zó jong waren deze soldaten.
 
Meer dan ‘Rust zacht’
Frasen als ‘In memoriam’, ‘Ter herinnering’, ‘Ter nagedachtenis’ zijn niet ongewoon – vaker nog staat er een wens voor de overledene op het graf (op de steen, of op een van de grafbanden), zoals ‘Rust zacht’, ‘Rust in vrede’. Soms in iets persoonlijker vorm: ‘Rust zacht Maarten’ (graf 378).

Op enkele kindergraven, maar ook op graven van volwassenen is te lezen: ‘Wel verloren, maar niet vergeten’ (graf Ee, 76A, 222, 272, 331, 338, 345, 353, 370; met als variant op 89A: ‘Jong gestorven en niet vergeten’). Alleen op kindergraven staat: ‘Zalig is het kinderlot: jong gestorven, vroeg bij God’ (graf 74A en 337). Op drie stenen staat een wat directere typering van de overledenen: ‘Zij waren tot zegen’ (graf 165), ‘Haar leven was liefde en zorg’ (graf 209), ‘Zijn leven was eenvoud en oprechtheid’ (graf 209).

 
   
                                                                      Tekst op kindergraf 337.

Rita Huisman (2003:12) kwam op de begraafplaatsen op Voorne-Putten ook teksten uit de Zangbundel van Johannes de Heer tegen. De eerste druk van deze bundel verscheen in 1905, en beleefde vele herdrukken. Ook talloze Rockanjenaren zongen ongetwijfeld in en buiten de kerk vaak lied nummer 523: ‘Veilig in Jezus’ armen’. De titel lezen we op graf 320, en de tweede regel (‘Veilig aan Jezus’ hart’) vinden we op graf Eb in wat gewijzigde vorm: ‘Uit zijn lijden / aan Jezus hart’.

In de grafsteen van Adriaan Wilhelm Hein (56-57) heeft de steenhouwer deze regel gehakt: ‘Heer, wat zijt Gij mild en goed! / wij danken U voor Uw gaven.’ Deze regels lijken op de tekst van een gebed. Of Hein of zijn nabestaanden zich daarvan bewust waren, weet ik niet, maar in de Gebeden voor kinderen van Hendrik Wester lezen we het volgende gebed voor na het eten, met een soortgelijk begin: ‘o Heer! wat zijt Gij mild en goed! U dank ik voor uwe gaven, die Gij mij weer geschonken hebt tot onderhoud en verkwikking. Geef, dat ik nu met vernieuwden lust alles doe, wat Gij mij gebiedt. Amen.’ Zulke gebeden werden, vaak in een lange orale traditie, van generatie op generatie doorgegeven – ook deze regels bestonden wellicht al voordat Hendrik Wester ze opschreef.

De weduwe van Adriaan Wilhelm Hein is overigens een van de weinige katholieken die op Maria Rust ligt begraven. De Nederlands-Hervormde predikant W.S. Hugo van Dalen schreef in 1977 in het kerkblad Een Vaste Burcht (nr. 3, p. 5):

‘Wij stonden in deze dagen ook rondom het graf van de Ambachtsvrouwe van Rockanje, mevr. Hein-Herfkens.

Op hoge leeftijd te Den Haag heengegaan en hier op de oude begraafplaats begraven. Met haar hangt een stuk verleden van Rockanje samen. Het was met de familie een bijzonder samenzijn, dat in het teken stond van haar wensen, gedachten en geloven.’

Uit de Bijbel
In totaal staan er nog 370 stenen op Maria Rust. Op 28 stenen daarvan vinden we 34 keer een verwijzing naar een Bijbeltekst (op 27 stenen: G5, G14, 21V, 50, 76A, 81A, 81V, 93V, 120 134, 135, 138, 187, 228, 230, 236, 241, 243, 270, 274, 275, 297, 302, 312, 330, 336, 367, 375) of een gezang (op 2 stenen: 375 en 236). De verwijzingen naar de Psalmen hebben de overhand, in de berijmde of onberijmde versie.

 
   
                                                                        Citaat uit Openbaring 14:13.

Zeven keer wordt Openbaring (Nieuwe Testament) genoemd, zoals Openbaring 14:13, in de woorden van de Statenvertaling: ‘En ik hoorde een stem uit den hemel, die tot mij zeide: Schrijf: zalig zijn de dooden, die in den Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid; en hun werken volgen met hen.’

Op het graf 375 staan twee verwijzingen, naar Psalm 42:3 en Gezang 14, die samen een dialoog vormen: ‘O mijn ziel, wat buigt g’u neder, / waartoe zijt g’ in mij ontrust?’ En: ‘Jezus! Uw verzoenend sterven Blijft het rustpunt van ons hart.’

Naar het voorbeeld van Grootendorst en Venema, die grafteksten op begraafplaatsen in Heerde (1935-1997) hebben onderzocht, heb ik de 36 teksten onderverdeeld in een aantal categorieën die Grootendorst en Venema onderscheiden. De meeste behoren tot de groep teksten waarin de lof van God wordt gezongen (9). De tweede groep omvat de teksten waarin mensen zich aan God toevertrouwen (10). De derde groep bestaat uit de teksten die over de voorwaardelijke opstanding (11) schrijven: de gelovige ziet de opstanding als een zekerheid, maar daar horen ook berouw, vergeving en genade bij (zie Grootendorst en Venema 2005:62).

Met 36 teksten in totaal, verspreid over bijna een eeuw, vallen er niet veel harde conclusies te trekken. Hooguit kan een algemene waarneming zijn dat ook in Rockanje het voorwaardelijke opstandingsgeloof vóór de Tweede Wereldoorlog meer voet aan de grond had dan daarna. Daarna is de dood meer een kwestie van je aan God toevertrouwen: zoals Grootendorst en Venema (2005:78-79) ook schrijven, de gelovigen zijn niet meer zo bezig met het invullen van het leven na de dood, maar concentreren zich op God als inspiratiebron voor het leven hier.

We leren misschien nog meer van wat er niet staat: men koos niet voor de zwaardere teksten uit het Oude Testament. De teksten moeten de nabestaanden troosten, moed geven te vertrouwen op God en uit laten kijken naar de jongste dag. Dat lijkt evident bij een begrafenis, maar er zijn gezindten die daar een andere invulling aan gaven en geven.

Bovendien: grafteksten geven zeker niet alles prijs van de religieuze opvattingen van de overledene en de nabestaanden. Daarover zouden de teksten van de preken tijdens de uitvaartdiensten, de toespraken van de dominee bij het graf en zijn stukje over de overledene in het kerkenblaadje veel meer kunnen vertellen. Een enkele keer vangen we daarvan nog een glimp op, zoals in de Nieuwe Brielsche Courant – als de begrafenis zo bijzonder is dat de krant er verslag van doet. De verslaggever die op 25 februari 1938 in deze krant (p. 6) schrijft over de begrafenis van het echtpaar dat overleed door kolendampvergiftiging, noemt ook de Bijbelteksten waar dominee Kobus bij het graf over sprak: ‘Te ongeveer twee uur kwam de rouwstoet op het kerkhof aan, en nadat de beide kisten, bedekt met bloemen, met de jonge ontzielde lichamen aan den schoot der aarde waren toevertrouwd, sprak ds. Kobus tot de familie der overledenen en de omstanders, waarbij hij aanhaalde ps. 103:8 “Gelijk het gras is ons kortstondig leven” en daarna sprak hij over Filip[p]enzen II, in het bijzonder vers 9-11. Menigeen kon hierbij zijn tranen niet bedwingen.” De verzen uit Filippenzen gaan over de almacht van Jezus Christus.

Een ander voorbeeld. Op de grafsteen van het echtpaar Vermaat-Wageveld (nr. 358) is geen tekst te zien, maar in 1977 schrijft de hervormde predikant W.S. Hugo van Dalen in het kerkenblad Een Vaste Burcht (nr. 4, pp. 9-10) dat er aan het graf van Adriana Vermaat-Wageveld Openbaring 7:9-17 werd gelezen. Kortom, de teksten op de grafstenen geven maar een klein deel weer van de liturgie die bij het begraven een rol speelde. Dat in de rouwadvertenties en op de rouwkaarten soms ook dezelfde teksten worden genoemd, zal niemand verbazen, zie bij de grafnummers 228, 241, 302 en 375.

Soberheid
De totale situatie – hoe weinig we verder ook weten van de verloren gegane grafmonumenten – sluit aan bij de kerkelijke verhoudingen in het dorp, zoals Jan Klok die in zijn proefschrift Voorne en Putten (1939) beschrijft. Hij baseert zich op de gegevens uit de volkstellingen. Daaruit blijkt dat tijdens de tellingen in 1849 tot en met 1879 het aantal hervormden steeds boven de 90% lag. Klok scheert verstandig genoeg niet alle hervormden over een kam, en merkt terecht op (1939:344): ‘Bij de Ned. Hervormde gemeenten op Voorne bestaat een groot verschil tusschen orthodoxen en modernen. In het Westelijk deel van Voorne wordt de laatste groep vooral aangetroffen. In de meeste gemeenten hiertoe behoorend, zooals Rockanje, Oostvoorne, Nieuwenhoorn en Heenvliet is een zeer geringe kerkelijke belangstelling, die onder de jongeren zoo goed als ontbreekt.’

De Gereformeerde Kerk van Rockanje ontstond in 1887 en in dat jaar vond ook de eerste kerkenraadsvergadering van de gereformeerden in Rockanje plaats. Van der Graaf schetste deze afsplitsing in het dorp in zijn Rockanje, wording en groei (zie Van der Graaf en Wind 1985:163-166). Bij de volkstellingen in 1889, 1899, 1909 en 1930 zien we de opkomst van de gereformeerden in Rockanje, van resp. 6,43% in 1889 via 7,55%, 10,86% tot 11,66% in 1930. Rooms-katholieken waren er zeer weinig, en Joden waren er helemaal niet. Rond 1910 vormde zich een groep apostolischen, min of meer om het gezin van Job Bravenboer, die met zijn vrouw Maartje Tuk en hun kinderen (Elisabeth, Kornelis en Elisa) aan de Duinrand woonde. In 1913 kreeg deze groep aan de Molendijk een eigen gebouw voor haar samenkomsten.

Daarmee is het voornaamste over het kerkelijke landschap van Rockanje wel gezegd. Wat we op de grafmonumenten zien, lijkt daarmee in overeenstemming. Ongeveer de helft van de 28 stenen met een verwijzing naar een Bijbeltekst is van een overledene die lid was van de Gereformeerde Kerk, maar ook dat zegt weinig omdat we niet alle grafstenen kennen die er ooit stonden op Maria Rust. Globale conclusie: de (overwegend hervormde) Rockanjenaren hadden weinig behoefte om op hun grafstenen uiting te geven aan hun persoonlijke visie op hun geloof. Deze soberheid vinden we terug in een van de weinige Bijbelteksten die de wandelaar op Maria Rust ter plekke voluit kan lezen, op de grafsteen van huis- en kunstschilder Van den Haspel (1880-1952; graf 367, met Filipp. 1:23B): ‘Hij verlangde heen te gaan en met Christus te zijn. Want dit is verreweg het beste.’
 
Literatuur
- Bijbel. Dat is de gansche Heilige Schrift bevattende al de kanonieke boeken des Ouden en Nieuwen Testaments. 
  Op last van de Hoog Mog. Heeren [etc.]. Wageningen: Gebr. Zomer & Keuning. [Gezang 14.]
- H. van der Graaf en C. Wind, Rockanje, wording en groei. 2e, gew. dr. Alphen aan den Rijn: Repro-Holland, [1983].
- G. Grootendorst en H. Venema, Niet alle graven zwijgen. Grafteksten in Heerde, 1935-1997. [Z.pl.: z.u., 2005.]
- Johannes de Heer, Zangbundel ten dienste van het huisgezin en godsdienstige samenkoms-ten. Rotterdam: De Heer, 1905.
- Rita Hulsman, Funeraire cultuur Voorne-Putten. Soesterberg: Aspekt / Rotterdam: De Terebinth, 2003, pp. 11-14. 
  Reeks Funeraire Cultuur.
- Jan Klok, Voorne en Putten. Utrecht: Kemink, [1939]. Diss. Utrecht.
- Gerhard Nijhof, Tekstsociologie. Over de talige constructie van de sociale werkelijkheid. Amsterdam: Het Spinhuis, 2003, 
  hoofdstuk 10 en 11.
- Psalmen en gezangen voor den eeredienst der Nederlandsche Hervormde Kerk in opdracht van de Algemeene Synode der
  Nederlandsche Hervormde Kerk opnieuw verzameld en bewerkt aan de Nederlandsche Hervormde Kerk aangeboden door 
  de Algemeene Synode in het jaar onzes Heeren 1938. Amsterdam: J. Brandt & Zoon. [Voor Psalm 42.]
- Statenvertaling / Nieuwe Bijbelvertaling. Paralleleditie. De Nieuwe Bijbelvertaling. Heerenveen: Jongbloed / Haarlem:
  Nederlandsch Bijbelgenootschap, 2004. Zie ook, o.a.: http://www.bijbelsdigitaal.nl voor de teksten uit het Oude en 
  Nieuwe Testament.
- Hendrik Wester, Gebeden voor kinderen. 9e dr. Groningen: J. Oomkens J.zoon, 1850, p. 16. (Zie www.dbnl.org
  onder Hendrik Westerman.)

Voor hulp en informatie rond de Bijbelteksten dank ik vooral Boukje Thijs, en Evert en Willem van der Molen. Thijs Porck vond de dichtregel van Dylan Thomas, zie: The poems of Dylan Thomas. Ed. Daniel Jones. [New York]: New Directions 2003, p. 254, nr. 168.

Foto's: Leendert de Vink.

Pagina terug
E A F B G G C D